afwikkeling van schulden
Wie krijgt de opbrengst?
Rangorde schuldeisers
In een faillissement bepaalt de curator een rangorde van schuldeisers. Deze rangorde is afhankelijk van de positie en de rechten van de schuldeisers. Deze rechten gelden echter ook in een going concern situatie waarbij bepaalde schuldeisers zich kunnen verhalen op bepaalde zekerheden. Bij de verkoop van een bedrijf in moeilijkheden zullen de schuldeisers de waarde van hun schuldpositie inschatten op basis van de waarde van hun zekerheden. Deze zekerheid is vaak een onderpand waar een pandrecht op is gevestigd zoals de inventaris, het machinepark, de voorraden of de debiteuren.
Om tot een juiste opbrengstverdeling te komen en de positie van de verschillende schuldeisers te kunnen inschatten (ook in het geval van het aanbieden van een onderhandsakkoord en met name bij de toepassing van de WHOA) is het belangrijk dat deze posities in kaart worden gebracht.
1e rang: boedelvorderingen
Boedelvorderingen zijn schulden die ontstaan na uitspraak van het faillissement. Dit zijn o.a. de salariskosten van de curator en de huurkosten maar ook de doorlopende kosten van bijv. energie.
2e rang: preferente vorderingen
Na de boedelschulden komen schuldeisers met een preferente vordering aan de beurt. Preferente schuldeisers zijn de belastingdienst (loon- en omzetbelasting), het UWV (loonvordering) en medewerkers die nog loon te goed hebben (deze worden overigens via het UWV betaald en het UWV verhaalt deze kosten op de boedel).
3e rang: concurrente vorderingen
Na de preferente vorderingen worden de concurrente vorderingen betaald. Dit zijn bijvoorbeeld openstaande facturen van leveranciers. In veel faillissementen komen deze echter nooit aan de beurt wegens te weinig baten. Maar leveranciers van handelsgoederen met een eigendomsvoorbehoud kunnen hun onbetaalde goederen wel terugvorderen.
Een belangrijke en afwijkende positie hebben de Separatisten. Separatisten zijn schuldeisers met een zekerheidsrecht. Dit kan zijn een hypotheekrecht waarbij het bedrijfspand als onderpand voor de hypotheek is gesteld en de hypotheekverstrekker (de opbrengst van) het onderpand kan opeisen of een pandrecht. Een pandrecht wordt meestal gevestigd ter dekking van een lening op de bedrijfsinventaris, de voorraad en de debiteuren. Een separatist kan het onderpand direct opeisen en heeft in feite niets te maken met de curator en het faillissement. Sterker nog een separatist kan ook zonder een faillissement het pandrecht opeisen.
Bodemvoorrecht van de fiscus gaat voor de pandhouder
De positie van de separatist lijkt sterk door het pandrecht echter het bodemvoorrecht van de fiscus gaat in sommige gevallen voor. Door het bodemvoorrecht gaat de opbrengst van (stil) verpande zaken in faillissement niet naar de pandhouder maar naar de fiscus. Dit geldt dan voor bepaalde belastingen en alleen voor de opbrengst van de bodemzaken. Bodemzaken zijn die zaken die altijd op de bodem van het bedrijf staan. Dit zijn het machinepark en de inventaris (voorraden en debiteuren vallen hier niet onder) en dit zijn vaak juist de activa met de hoogste waarde. De belastingdienst gaat dan dus vóór de (stille) pandhouder. Indien de fiscus bodembeslag legt geldt dit ook buiten faillissement.
De consequentie van bodembeslag
De fiscus kan voor openstaande belastingvorderingen beslag leggen op goederen van de onderneming. Door het leggen van bodembeslag gaat de fiscus voor de pandhouder. Dit kan zeer nadelige gevolgen hebben voor de verdeling van de opbrengst en de restschuld die hierdoor ontstaat. Temeer indien er aan de pandhouder (meestal de bank) een borgtocht of mede aansprakelijkheid (compte-joint) is afgegeven. Een pandhouder zal daarom bij een dreigend faillissement het stille pandrecht willen omzetten in een vuistpandrecht door de verpande zaken onder zich te nemen en zo de fiscus te snel af te zijn.
Sinds 1 april 2013 is er een meldingsplicht indien een pandhouder tot in vuistpandname wil overgaan. De melding dient gedaan te worden aan de belastingdienst. De fiscus heeft vervolgens vier weken de tijd om (bodem) beslag te leggen. En voorzover de fiscus nog niet wakker was, is zij dit na deze melding wel. Indien de fiscus geen actie onderneemt heeft de pandhouder vervolgens vier weken de tijd om zijn rechten uit te oefenen.
Crediteurenakkoord: zachte landing of dure oplossing?
Het ligt voor de hand dat een bedrijf in moeilijkheden haar schuldeisers een crediteurenakkoord aanbiedt. Dit komt erop neer dat aan alle schuldeisers een percentage van hun vordering wordt aangeboden tegen finale kwijting. Hierbij wordt dan meestal een ondergrens gesteld om het proces te vereenvoudigen. Een voorbeeld is dat alle vorderingen onder de € 1.000 sowieso worden betaald . Niet alle schuldeisers gaan met een crediteurenakkoord zonder meer akkoord en voor sommige schuldeisers gelden andere regels.
Een onderneming is geheel vrij om haar schuldeisers een voorstel tot een crediteurenakkoord te doen. Een schuldeiser is daarentegen ook vrij in zijn beslissing om het voorstel al dan niet te aanvaarden. Een schuldeiser kan niet zomaar worden gedwongen akkoord te gaan. Alleen in faillissement of in geval van surséance van betaling kan een akkoord door de rechter worden vastgesteld en jegens alle schuldeisers verbindend worden verklaard (het dwangakkoord). In de toekomst zal dit ook gelden voor de WHOA.
De fiscus is vaak bereid mee te werken aan een akkoord als dit de onderneming van de schuldeiser kan redden. De fiscus stelt dan als eis dat zij het dubbele percentage krijgt dan de overige schuldeisers. Dit is vastgelegd in de leidraad invordering. Deze handelwijze is in de praktijk van groot belang, omdat de belastingdienst als preferente schuldeiser een bijzondere positie kent.
De positie van de separatisten (schuldeisers met zekerheden) is meer bijzonder. Separatisten hebben namelijk een zekerheidsrecht in de vorm van een onderpand. Een separatist kan tot uitwinning van haar zekerheid overgaan en dikwijls dekt dit onderpand grotendeels de uitstaande schuld. Het akkoord gaan met een lager afkoopvoorstel is daarom geen optie voor separatisten.
De focus bij het aanbieden van een crediteuren-akkoord is dus geheel gericht op de concurrente schuldeisers. Het eigendomsvoorbehoud is voor de meeste van deze het sterkste recht dat zij hebben en zonder dat eigenlijk niets. Het doen van een aanbod aan partijen die eigenlijk geen alternatief hebben (lees: geen opbrengst krijgen in faillissement) kan dan ook zonde van het geld zijn.